Strijden voor Evenwicht - niet Darwinisme
Patrick Quanten
Het doet me pijn om te moeten vaststellen hoe de mens met moeite het respect voor onze top wetenschappelijke denkers uit het verleden hoog kan houden. Het lijkt intense media campagnes, prijsuitreikingen en herdenkingsceremonies nodig te hebben om de bevolking aan te moedigen om te geloven, niet zo zeer in de briljante geesten van die mensen, maar eerder in de boodschap die hij of zij heeft achtergelaten. Wat me verdrietig stemt is de observatie dat de hedendaagse autoriteiten elke beweging, elke verdere evolutie, van de theorieën die deze helden hebben voortgebracht met kracht de grond in boort. De boodschappen zijn bevelen in steen gebeiteld geworden in plaats van wat ze werkelijk zijn, wetenschappelijke theorieën. Nu zijn het dogma’s die het nooit tot wetenschappelijke waarheid hebben gebracht.
Op het gebied van vaccinaties hebben we al meerdere malen aangetoond dat Louis Pasteur wat verschrikkelijke veronderstellingen gemaakt heeft, die zelfs in zijn eigen tijd door de wetenschappelijke gemeenschap volledig van tafel geveegd werden en waarvan destijds al bewezen werd dat ze vals waren. Tot op de dag van vandaag wordt deze man nog steeds op een verhoog geplaatst door de medische autoriteit en de bevolking moet hem eren voor zijn “bijdrage” in hun levens. Het wordt als laster aanzien om ook maar vragen te stellen over zijn zogenaamde wetenschappelijke beweringen. Het verdient de doodstraf als men openlijk zijn serieuze tekortkomingen aantijgt. Vaccinatie is en blijft het heilig sacrament, ongeacht de wetenschap.
Een ander heiligdom gaan we hier vandaag even van nabij bekijken. Eens te meer zijn er in het verleden al fouten in zijn theorie aan de kaak gesteld maar ik wil het heel specifiek hebben over de valse vooroordelen die hij aangenomen heeft over het leven in het algemeen. Deze hebben geleid tot het verder en verder afwijken van de mens van de waarheid, hetgeen de mensheid verdeling gebracht heeft in plaats van eenheid.
In 1859 bracht Charles Darwin zijn evolutiemodel ter wereld gebaseerd op de aanname dat alle organismen er naar streven om hun aantal ten koste van alles te verhogen. Hij veronderstelde dat alle levensvormen enkel geïnteresseerd waren in zichzelf en dat ze al hun krachten zouden gebruiken om steeds groter te worden. Dit zou dan tot overbevolking leiden hetgeen een oorlog tot gevolg zou hebben met als inzet de heerschappij over de omgeving.
Dit concept leidde tot de tweede foutieve aanname die ons bekend staat als de strijd voor het leven. Deze strijd kent zijn aanvang bij het individu en wordt het hevigst gestreden tussen individuen van eenzelfde soort. Kleine individuele verschillen geven de ene een voordeel over de andere en dusdanig een betere kans om te overleven. Dit zou ervoor zorgen dat de sterken overleven en dat de zwakken moeten sterven. Darwin noemde dit proces een natuurlijke selectie. Later werd het benoemd als de overleving van de meest kwieke – “the survival of the fittest”.
Door dit proces nam Darwin verder nog aan dat er zich over langere tijdsperioden zeer kleine aangeboren modificaties zouden optreden in de nakomelingen waardoor evolutie zelf verklaard kon worden. Wetenschappers hebben al vele jaren verschillende aspecten van deze conclusie in twijfel getrokken. Eén van hun meest gewaardeerde argument is dat er geen enkel bewijs bestaat voor deze evolutie tussenstappen. Verder is het duidelijk dat er evolutionaire stappen plaatsgevonden hebben waarin van de ene species naar de volgende een massieve verandering optreedt die niet uitgelegd kan worden door logische progressie.
Je moet weten dat er twee heel belangrijke aspecten zijn in verband met wetenschappelijke waarheden. Eén is dat alle observaties verklaarbaar moeten zijn door de gekende waarheid. En ten tweede, dat alle observaties waarde hebben en in rekening moeten gebracht worden.
Wanneer we naar de natuur kijken en alles wat het omvat dan beginnen we te zien dat strijd en competitie slechts een beperkte rol spelen. In alle sferen van het leven overal ter wereld komen we imponerende voorbeelden tegen van sociale associaties, symbiose, samenwerking tussen dieren onderling, tussen dieren en planten, tussen planten onderling, en tussen multicellulaire organismen en bacteriën of zwammen. In de natuur zijn samenwerking en communicatie overvloedig aanwezig en zijn veel belangrijker dan de strijd voor de individuele bovenhand.
Een indrukwekkend voorbeeld hiervan vinden we al bij de amoebe. Zo snel één amoebe begint honger te leiden stuurt het een boodschap uit via de aanmaak van een product dat uitgescheiden wordt. Ieder ander amoebe die deze boodschap oppikt produceert hetzelfde product, hetgeen meer en meer amoeben naar dat gebied trekt. Dan hechten ze zich aan mekaar vast en vormen een organisme dat lijkt op een kleine slak. Ze beginnen zich op die manier gezamenlijk zich te bewegen naar een warme zonnige plek. Hier vormen ze een hemisfeer waaruit een stengel begint te groeien. Deze ontstaat omdat sommige amoeben zich oprichten, hard worden en dan sterven. Andere klimmen naar de top, verharden en sterven. Op die manier offeren zo’n 20% van de groep amoeben zich op voor het goed van de groep. De overgeblevenen klimmen naar de top van de stengel, vormen een kapsel en transformeren in sporen. Op een later tijdstip, wanneer de omstandigheden gunstig zijn, gaan deze kapsels open en verspreiden de sporen zich via wind en water naar betere oorden. Daar vormen deze sporen zich terug om in amoeben en de hele cyclus begint van voor af aan.
Hongersnood en paniek heeft geen overlevingsstrijd tot gevolg zoals Darwin voorstelt maar de moeilijke omstandigheden worden aangepakt op een vreedzame manier door samen te werken en elkaar te helpen. Dit gaat zelfs zover dat zelfopoffering ten voordele van de groep schering en inslag is.
De bioloog Lynn Margulis heeft symbiotische relaties aangetoond tussen planten via een netwerk van zwammen en gelijkaardige relaties tussen planten en mierenkolonies, ook via een zwammen netwerk, hetgeen nu een absoluut noodzakelijke voorwaarde blijkt te zijn voor planten om zich op het droge land te kunnen handhaven. Voorbeelden van zulke symbiose zijn ontdekt in fossielen die 270 miljoen jaren oud zijn.
Samenwerking is een basisprincipe voor het leven en voor de evolutie en dat zien we al heel duidelijk op het niveau van de kleinste microben, de allereerste stadia in de ontwikkeling van levende organismen. De Amerikaanse wetenschapper James Shapiro ontdekte gedurende zijn opzoekingswerk dat zelfs bacteriën leven in georganiseerde associaties en dat ze samen op zoek gaan naar voedsel. Ze maken deel uit van een grote cellulaire organisatie en zijn zeker geen autonome enkelingen. Zijn conclusie was dat bijna alle bacteriën in gemeenschappen leven.
Bacteriën zijn de oudste en meest succesvolle organisaties op deze planeet. Dit succes is niet gebaseerd op het feit dat dit zelfzuchtige agressieve monsters zijn maar wel op hun kunde en bereidwilligheid om samen te werken. Bacteriën zijn de protagonisten van de evolutie. Zonder hen zou er geen leven op aarde zijn.
Nadat de eencellige microben, bacteriën en algen, voor miljarden jaren het verdere leven hebben voorbereid begint de rest van de evolutie zo’n 600 miljoen jaar geleden. Eencelligen verenigen tot een meercellig organisme. Als dit geen voorbeeld is van samenwerkingsgedrag van levende cellen dat de kunde en de wil tot communicatie voorstelt! Met meercelligheid ontstaat er onmiddellijk een energieprobleem. Voor hetzelfde lichaamsgewicht heeft een meercellig organisme tot tien maal meer energie nodig dan een eencellig organisme. Betere methoden van energieconversie zijn nodig en met dit voor ogen wordt een nieuw type cel gecreëerd, de "eucyte", waar ook de vorming van mitochondria tot stand komt. Deze celvorm is de basis voor alle latere ontwikkelingen, inclusief voor de mens.
Hoe meercelligheid ook tot stand gekomen is en wat de aanleiding ook moge geweest zijn, het kan enkel gebeuren op basis van samenwerking, en nooit op basis van een overlevingsstrijd of het overlevingsinstinct van de kloekste. Dit zelfde principe is vandaag nog steeds van toepassing en het vormt de motor van de evolutie. Dat is hoe alle ecosystemen bij mekaar blijven, waar elke levensvorm ergens afhankelijk is van andere levensvormen. Het is, en kan ook niets anders zijn dan, de cyclus van het leven. Voedsel moet beschikbaar zijn en is beschikbaar omdat een ander levend wezen het produceert. Afval moet opgeruimd worden en wordt opgeruimd omdat een ander levend wezen dat doet. In elk constructief proces – evolutie bouwt een wereld, een complete eenheid – is samenwerking veel belangrijker dan confrontatie en conflict. Competitie stimuleert de zaak enkel wanneer het kadert in een veel groter rasterwerk van coöperatie. De natuur heeft het nooit anders gedaan, maar de mens moet blijkbaar nog achter deze universele waarde komen.
De mensheid kan niet overleven zonder coöperatie tussen individuen en zonder coöperatie van de mens met de natuur. We hebben het nodig dat de aarde planten en dieren voortbrengt om ons te voeden. Bacteriën en insecten houden onze wereld te samen opwindend en levendig. Het zijn niet onze vijanden. Het zijn meer dan vrienden. Vrienden kan je willekeurig kiezen; deze wezens zijn voor ons levensnoodzakelijk. Leven gaat over samen-leven. Het is nooit anders geweest. We moeten leven voor elkaar en met elkaar.
Eten en gegeten worden maakt deel uit van het leven, maar het is geen prioriteit. In dit principe moeten we onderscheid vinden en het moet gezuiverd worden van het stigma van wreedheid. Alle dieren eten andere organismen en wanneer ze zelf geen prooi zijn voor een andere diersoort dan zullen ze toch gegeten worden nadat ze dood gegaan zijn. Wormen en andere insecten zullen zich tegoed doen aan de rottende massa en ze zullen het materiaal dat een leven achtergelaten heeft recycleren.
Het moet ook vermeld worden dat bijna geen enkele eter zijn hele slachtoffer zelf verorbert. Van mollen, bijvoorbeeld, wordt er gezegd dat ze de regenworm enkel half opeten om het overgebleven deel de kans te geven om te regenereren en opnieuw een volledige worm te worden. In algemene termen volgt eten en gegeten worden strikte en duidelijk herkenbare regels gedreven door zelfbeheersing, door iets achter te laten voor anderen, waardoor er ecologische gemeenschappen ontstaan. Mensenstammen in de oudheid en natuurvolkeren vandaag zijn zich heel bewust van dit principe. Je neemt niet al de honing. Je neemt niet al de vis. Je steelt niet al de eieren. Je doodt niet al de dieren.
Roofdieren doden maar een klein deel van hun prooi (zo’n 10%) waardoor het aantal beneden een bepaald niveau blijft en op die manier wordt er voorkomen dat te hoge densiteit van een bepaalde diersoort de voedselbronnen voor andere dieren gaat uitputten. Zo helpen ze om een populatie te stabiliseren in kwantiteit en in kwaliteit door vooral de jonge, de oude en de zieke dieren te eten. Een diersoort wordt hierdoor nooit bedreigd! De relatie tussen de rover en de prooi is in essentie een symbiotische relatie. Hier is het competitieve aspect ook duidelijk omkaderd door coöperatie.
Een ander aspect van “levend” is dat een organisme de mogelijkheid heeft van samenwerking en competitie. Ze zijn in staat om te beslissen welk gedrag beter past bij specifieke omstandigheden. De levende kan creëren en afbreken. Ze kunnen communiceren of weigeren te communiceren. Geen levend wezen is enkel een marionet. Er is een zekere zelfstandigheid binnen het kader van het grotere geheel. Beslissingen nemen veronderstelt een zeker bewustzijn.
Darwin’s kracht van adaptatie is niet de meest belangrijke factor in het evolutieverhaal. Dat is de creatiekracht, de kracht die de wereld verandert en het gebracht heeft tot zijn huidige staat. Evolutie is niet voortgestuwd door adaptatievermogen maar door de vindingrijkheid, het vinden van nieuwigheden, zoals fotosynthese, meercellige organismen, vleugels, poten, hersenen. Deze, en nog vele andere, brachten een andere dimensie in de bestaande wereld. Het nut hiervan is telkens opnieuw om te proberen om de beperkingen van de omgeving te “ontgroeien” en niet enkel om zich aan te passen aan de omgeving. Evolutie gaat over het aanvullen van de bestaande wereld met meer mogelijkheden. Planten hebben een manier gevonden om niet langer op een bepaalde plaats vast te zitten en als resultaat werden dieren gecreëerd. Later zorgt mobiliteit voor een andere dimensie in het leven en dus zien we vleugels en poten verschijnen. Wanneer het organisme meer en meer complex begint te worden ontstaat de nood aan een vastere basis voor het meercellige beestje en een benen skelet wordt ontworpen, en meer intelligentie is nodig om al die informatie te verwerken, en dus ontstaat het centrale zenuwstelsel. Het is niet enkel een aanpassing aan de omgeving, het gaat weldegelijk over het willen overstijgen van de beperkingen van het ontwerp zelf.
Hoe meer we kijken naar de oplossingen waar de natuur is mee komen aandraven hoe meer het ons opvalt dat er een toename in complexiteit is bij elke stap die ondernomen wordt. Telkens weer is er een grotere nood aan coördinatie, aan samenwerking en aan communicatie. Telkens weer is er een grotere afhankelijkheid van meerdere factoren om het leven aan de gang te houden. Dit zou totaal onmogelijk zijn in een wereld waar ieder individu en elke groep, elke species, zich enkel zou bezighouden met zijn eigen overleving ten nadele van al die anderen. Dat zou een algemene oorlog betekenen voor de opperste machtspositie. In de natuur is het zeer duidelijk dat er geen enkele soort bereid is om te vechten voor het “Koningschap”. Ze behoren allemaal toe aan een breder ecosysteem waar er harmonie is, een samenwerking tussen een groot aantal soorten om deze harmonie te onderhouden. En het wordt zo langzaam aan tijd dat wij onze houding van “in het kader van onze eigen overleving zijn alle anderen onze vijanden” eens achterwege laten. Praktisch gezien moeten we ophouden met het vernietigen van bacteriën, insecten, microben, ongedierte, knaagdieren, onkruid. In feite moeten we ophouden met ook maar iets in de natuur als onze vijand te beschouwen. Ons bedreigd voelen en angstig zijn vanwege de wereld rondom ons is geen voedende bodem voor samenwerking en communicatie.
Het aanmoedigen van Darwin’s strijd om te overleven als een vuistregel voor het leven leidt enkel tot angst en conflict terwijl de realiteit van het leven is dat we enkel kunnen overleven in samenwerking met al de rest van de creatie. We moeten de natuur niet bevechten. We moeten er mee communiceren en ze omarmen.
De natuur toont ons ook dat proberen om te overleven samen gaat met anderen die hetzelfde doen. We hebben de indruk, constant gevoed door het idee dat we moeten vechten om te leven, dat we in oppositie zijn met anderen en dat enkel door anderen te vernietigen we in staat zullen zijn om te overleven. Ofwel win ik ofwel verlies ik, en als ik win dan verliest de ander. We zijn ons niet bewust van een win-win optie. Ik kan naar mezelf omkijken zonder dat er een nood is om alles rondom mij te vernietigen.
Ik kan mezelf krachtiger maken zonder de kracht van anderen in mijn omgeving te moeten verminderen. Mezelf in mijn noden voorzien betekent niet dat ik egoïstisch ben. Wanneer ik het doe in communicatie met mijn omgeving en in samenwerking met mijn omgeving dan kunnen we allebei groeien en sterker worden. Ik maak een keuze voor mezelf en deze keuze helpt mijn omgeving ook om te groeien. De wereld wordt er beter van als ik als een individu een bewust leven leid, me bewust ben van wat ik echt nodig heb, maar ook niets meer. Ik kan een leven leiden waarin ik me bewust ben van wat ik tot mij neem en van wat ik moet laten voor anderen en de wereld van die anderen draagt dan ook weer bij tot mijn persoonlijk overleven.
Bekeken als twee entiteiten die evenveel recht op bestaan hebben geeft mijn buitenwereld de vrijheid om te beslissen hoe het wil leven en geeft mij hetzelfde recht om te beslissen hoe ik wil leven. Het intelligente ligt erin dat men zich bewust is van de interactie die er optreedt en van wat dat voortbrengt. Er moet harmonie uit voort komen. Als dat niet zo is dan blijkt dat de natuur niet ontworpen is om mij toe te laten zo egoïstisch te zijn dat ik de macht zou verwerven om het leven zelf te vernietigen. De natuur, het leven, is veel krachtiger dan ik zelf als individu ooit kan worden. Mijn zelf-kracht is een noodzakelijkheid voor mij om mijn leven te onderbouwen binnen het grote kader van samenwerking en co-dependentie. Ik word niet sterker door de kracht van mijn omgeving te verminderen. Ik moet niet leren om te vechten; ik moet leren om samen te werken.
Het is tijd om de lessen van Darwin in de prullenmand te werpen en uiteindelijk de waarheid van de natuur onder ogen te zien, de schoonheid van het “samenzijn”.
Zelf-kracht is de motor van coöperatie en respect voor het leven.