De Vaccin Wetenschap
Patrick Quanten
Er wordt zoveel informatie de wereld ingestuurd over resultaten aangaande virussen en vaccins, resultaten die verkregen zijn in het laboratorium, dat ik me soms afvraag wat hiervan de bedoeling is. Wie begrijpt dat allemaal? Wie heeft er, tot voor kort, gehoord van mRNA? Of van nanopartikels? Of van spike eiwitten? Wat is dat allemaal? Wat betekent het, als het al iets betekent? Misschien moeten we eens even kalmeren, rustig gaan neerzitten en op ons gemak de realiteit en de betekenis van deze informatie overwegen.
Men vertelt ons dat vaccins werken door een infectie na te bootsen zodat het natuurlijke verdedigingsmechanisme van het lichaam in gang gezet wordt. Deze reactie zou dan een alertheid creëren en een bereidheid om bepaalde ziekten op te vangen alvorens we ziek worden, alvorens we in contact komen met de eigenlijke ziekte, aangezien contact met de ziekteverwekker de voorgestelde manier is om een infectieuze ziekte ‘op te doen’. Om het natuurlijke verdedigingsmechanisme aan de gang te zetten gebruikt men een ‘actief’ ingrediënt, datgene waar het lichaam op gaat reageren. Men zegt dat het actieve deel in alle vaccins een antigen is, wat de benaming is voor de substantie die het immuunsysteem aanzet om antilichamen te produceren.
Er is nooit wetenschappelijk bewijs geleverd dat de aanwezigheid van antilichamen een bescherming biedt tegen een specifieke ziekte.
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er geen enkel bewijs bestaat dat gelijk welk antilichaam specifiek is voor een bepaalde ziekte.
Een antigen in een vaccin kan zijn:
- afgezwakte of gedode bacteriën of virussen – Virussen zijn per definitie geen levende wezens en kunnen dus niet afgezwakt of gedood worden.
- stukjes van het buitenmembraan of van het genetische materiaal (RNA) – Aangezien virussen niet geïsoleerd werden kan niemand aantonen dat een eiwit, genetisch materiaal of gelijk welke andere structuur aan een virus toebehoort.
- bacteriële toxinen die onschadelijk gemaakt werden – Dan wordt de immuunreactie uitgelokt door een toxine waarvan men beweert dat het geproduceerd werd door een specifieke bacterie. Het antigen is dus niet de bacterie zelf. Hoe kan dan het immuunsysteem de bacterie later herkennen als het nooit informatie over deze bacterie gekregen heeft? Hoe kan een toxine een infectie nabootsen? Een toxine kan van overal komen en kan niet specifiek gelinkt worden aan één specifieke bacterie.
De nieuwe generatie vaccins bevatten de blauwdruk voor het produceren van een antigen en niet het antigen zelf. Wat men hiermee bedoelt is dat het vaccin de instructies bevat voor de productie van het antigen en men stelt voor dat deze antigenen dan aangemaakt worden door de cellen van het lichaam dat gevaccineerd werd.
Zonder enig bewijs voor deze theorie wordt er voorgesteld dat de cellen opgedrongen worden, door het vaccin dat de blauwdruk bevat, om de antigenen aan te maken. Dit kunnen geen ‘verzwakte of gedode bacteriën of virussen’ zijn. Dan moet het antigen ofwel ‘stukjes van het buitenmembraan’ ofwel ‘genetisch materiaal’ zijn, met ander woorden het is een eiwit. Dit eiwit zou dan de boodschap aan de cel moeten overbrengen dat het aangevallen wordt. Als antwoord op het ‘gevoel’ aangevallen te worden gaat het organisme dan de aangepaste antilichamen produceren. Waarom zou je dat eiwit binnen de cellen gaan proberen te produceren als je eenvoudigweg het kan isoleren uit het virus en het rechtstreeks in het systeem van het organisme aanbrengen?
Er werd nog nooit een virus geïsoleerd. Dit betekent dat van geen enkel deel van de virale constructie, of het nu gaat over een genetische sequentie of over een stukje van de eiwitmantel, kan wetenschappelijk bewezen worden dat het afkomstig is van het virus.
Naast het actieve ingrediënt bevatten alle vaccins nog andere elementen. De oude, traditionele, vaccins bevatten allemaal tenminste één van de volgende elementen:
- Stabilisatoren – om de integriteit van de actieve ingrediënten te beschermen gedurende de aanmaak, opslag en transport van het vaccin
- Suikers: lactose (gevaar: allergische reacties), sucrose, sorbitol (allebei artificiële zoetstoffen die gelinkt worden aan verschillende kankers)
- Aminozuren: glycine, mononatriumglutamaat (MSG – controversieel voedseladditief)
- Eiwitten: menselijk of rundsserum albumine
- Gelatine (runds of varkens): gevaren zijn onder andere anafylactische shock
- Toevoegingen – creëert een sterkere immuunreactie
- Aluminium – nevenwerkingen zijn onder andere beender- en hersenziekten
- Cervarix – nevenwerkingen onder andere hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid en reacties op de injectieplaats zoals pijn, roodheid en zwelling
- ASo3 – nevenwerkingen onder andere op de injectieplaats (voornamelijk pijn) alsook in het algemeen (irritabiliteit en slaperigheid in jonge kinderen; spierpijn, hoofdpijn en vermoeidheid in ouder kinderen en volwassenen)
- MF59 – onttrekt ATP aan de spieren (een teken van gekwetste of ontstoken spieren) – nevenwerkingen onder andere lokale zwelling, spierpijn, atopische dermatitis, slaapziekte
- CpG 1018 – nevenwerkingen onder andere pijn/roodheid/zwelling op de injectieplaats, koorts, hoofdpijn, vermoeidheid, keelpijn, nausea, diarree, anorexia en duizeligheid
- ASo1B – nevenwerkingen onder andere hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid, koorts
- Achtergebleven celcultuur materiaal – overblijfsels van de cultuur waarop het actieve ingrediënt in het laboratorium gegroeid werd. Dit kunnen menselijke cellijnen zijn, HEK 293 cellijnen, dierlijke cellijnen, genetisch gemanipuleerde organismen, samengestelde CNA technologie (gebruikmakend van enzymen en andere laboratoriumtechnieken om DNA segmenten te manipuleren en te isoleren), rundsproducten
- Achtergebleven antibiotica – veroorzaken allergische reacties en antibioticaresistentie
- Conserveermiddelen
- Thimerosal – nevenwerkingen zijn neurotoxiciteit (zenuwstelsel) en niertoxiciteit
- Formaldehyde – nevenwerkingen onder andere irritatie van de ogen, neus en keel, zelfs bij blootstelling aan lage concentratie en voor korte periode. Over langere tijdsduur en voor hogere dosissen kan er hoesten en verstikking optreden. Ernstige blootstelling kan de dood tot gevolg hebben door de zwelling van de keel of door chemische brandwonden in de longen. Het staat geregistreerd als een kankerverwekkende stof
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat vaccins zonder toevoegingen geen immuunreactie opwekken. Toevoegingen en conserveermiddelen zijn in feite ‘de actieve ingrediënten’ van alle vaccins. Het belangrijkste is het toxische effect dat deze producten hebben op de cellen en op het gehele organisme.
Nu kunnen we begrijpen waarom het zogenaamde bacteriële toxine, één van de mogelijke antigenen, een immuunreactie opwekt, omdat wat men meet en ‘een immuunreactie’ noemt eigenlijk een reactie van het organisme is op een toxine, waar dat dan ook vandaan komt.
Eén van de vaccins met de zogenaamde blauwdruk voor de productie van een antigen is een nieuw type, mRNA vaccin genaamd. Dit laat jouw systeem toe om een immuunreactie uit te lokken zonder contact te moeten hebben met de feitelijke ziekteverwekker om op deze manier jouw immuunsysteem te trainen. Het traint jouw immuunreactie door gebruik te maken van een klein stukje van een virus zonder dat jouw systeem geïnfecteerd moet worden door het virus. Dan is je systeem klaar mocht je ooit het zogenaamde virus ontmoeten. Hier is een lijst van de algemeen gebruikte ingrediënten, voor een mRNA vaccin.
- Er is maar één actief ingrediënt in deze vaccins, een nucleoside aangepast boodschapper ribonucleïnezuur (mRNA). mRNA zijn genetische instructies die je lichaam aangeven hoe het de virale eiwitten (spike eiwitten in het geval van SARS-CoV-2) die in het virus aanwezig zijn moet aanmaken. Aangezien dit een lichaamsvreemd eiwit is gaat je lichaam reageren via het immuunsysteem door antilichamen aan te maken die dan later het spike eiwit op het ‘levende’ virus zouden moeten herkennen.
- Er zijn vier hoofdcategorieën voor de niet-actieve ingrediënten: lipiden (vetten), zouten, zuren/zuurstabilisatoren, en suikers. Deze vormen samen de rest van het vaccin, hetgeen 99,7-99,8% is!
- Lipiden zijn onoplosbaar in water, net zoals olie. Ze worden in deze vaccins gebruikt om het mRNA te beschermen en het af te leveren binnenin de cellen. Voorbeelden van lipiden die in het COVID-19 vaccin voorkomen zijn:
- cholesterol, een veel voorkomend lipide dat men terugvindt in voedsel en in het lichaam
- ((4-hydroxybutyl)azanediyl)bis(hexane-6,1-diyl)bis(2-hexyldecanoate), een gespecialiseerd lipide dat voor deze vaccins speciaal ontworpen werd – gemaakt in een laboratorium, onnatuurlijk en toxisch voor elk levend organisme
- Lipiden zijn onoplosbaar in water, net zoals olie. Ze worden in deze vaccins gebruikt om het mRNA te beschermen en het af te leveren binnenin de cellen. Voorbeelden van lipiden die in het COVID-19 vaccin voorkomen zijn:
- Zouten zijn oplosbaar in water, stabiliseren de zuurtegraad en onderhouden de pH in het lichaam na de ontvangst van het vaccin. Voorbeelden van sommige zouten die in het COVID-19 vaccin gebruikt worden:
- kaliumchloride, gevonden in vele vriesproducten, sportdranken en in babyformules – nevenwerkingen onder andere serieuze keelirritatie, nausea, overgeven, diarree, opgeblazen gevoel, maagpijn – tekens van hoog kaliumgehalte: nausea, zwakheid, tintelend gevoel, borstpijn, onregelmatige hartslag, mobiliteitsverlies; of tekens van maagbloeding: zwart bloed in de stoelgang, bloed ophoesten of overgeven (lijkt op koffiedik)
- natriumchloride – nevenwerkingen onder andere snelle hartslag, koorts, netelroos, jeuk of huiduitslag, heesheid, irritatie, gewrichtspijn, stijfheid of zwelling van de gewrichten, roodheid van de huid, zwelling van de oogleden, aangezicht, lippen, handen en voeten, beklemmend gevoel op de borst, ademnood, moeilijkheden om te slikken
- Zuren/zuurstabilisatoren zijn waterstof bevattende moleculen met een pH lager dan 7. Deze werken gelijkaardig als de zouten in die mate dat ze de pH stabiliseren, maar ze helpen ook in de stabilisatie van het vaccin zelf zodat het langer meegaat en op lagere temperaturen intact blijft, wat het transport vergemakkelijkt. Hier zijn voorbeelden van zuren/zuurstabilisatoren die in de COVID-19 vaccins gebruikt worden:
- azijnzuur, het voornaamste ingrediënt in azijn – nevenwerkingen onder andere netelroos, ademnood, zwelling van aangezicht, lippen, tong en keel, en serieus branderig gevoel of irritatie in de oren (oordruppels)
- tromethamine, tegenwoordig gebruikt door dokters in ziekenhuizen als zuur reducerend product in bloed en urine en veel gebruikt in hart bypass chirurgie of bij hartstilstand – nevenwerkingen onder andere allergische reacties, piepende ademhaling, zwaar gevoel in de borst en keel, moeilijk slikken en praten, heesheid, zwelling in de mond, aangezicht, lippen, tong en keel, koorts – tekens van laag suikergehalte zoals duizeligheid, hoofdpijn, slaperigheid, zwakheid, trillen, snelle hartslag, verwarring, honger, zweten – tekens van hoog kaliumgehalte zoals een abnormale hartslag, verwarring, algemene zwakte, duizeligheid, voosheid of tintelingen
- Ten laatste, de suikers smaken zoet en zijn wateroplosbaar en bevatten voornamelijk koolstof-, waterstof- en zuurstofmoleculen. Deze helpen zodat andere moleculen zoals het mRNA hun vorm kunnen behouden wanneer men ze invriest, zodat het vaccin langer bewaard kan worden. Hier zijn voorbeelden van suikers die in het COVID-19 vaccin gebruikt worden:
- sucrose (een artificiële zoetstof) – nevenwerkingen onder andere spijsverteringsproblemen, verhoogde bloedsuikerwaarden, hoger risico op kanker, verhoogde bloeddruk en bijkomende effecten voor mensen met bestaande gemoedsaandoeningen
Eens te meer wordt duidelijk gemaakt dat alle extra ingrediënten noodzakelijk zijn om een ‘goede’ immuunreactie met de actieve ingrediënten te verkrijgen.
Het actieve ingrediënt van de nieuwe mRNA vaccins is één van de mogelijke actieve ingrediënten die in de oudere types gebruikt worden. Het is een korte RNA sequentie, van welke oorsprong deze ook mag wezen. Dus, als het actieve ingrediënt van de nieuwe vaccins niets nieuws is, wat maakt dan deze vaccins ‘nieuw’?
Dat mag duidelijk zijn wanneer je naar de toegevoegde ingrediënten kijkt in beide vaccintypes. Die zijn wel totaal verschillend. Wat ze met elkaar gemeen hebben is dat ze allemaal vol zitten met erg toxische producten. In de nieuwe vaccins nemen we dan specifiek nota van een artificieel lipide en van tromethamine.
Door de toxiciteit kunnen we de gemeten immuunreactie die door beide vaccintypes veroorzaakt worden verklaren. Maar dan rijst de vraag: waarom is er een dringende nood om te veranderen naar een nieuwe formule? Eén mogelijke reden zou kunnen zijn dat het steeds moeilijker werd om de geuite kritiek op de toxische effecten veroorzaakt door elementen zoals aluminium, thimerosal, kwikzilver en formaldehyde, in de oudere vaccins eenvoudigweg van de hand te doen. Maar misschien zit er wel meer achter.
De informatie aangaande de nieuwe vaccintypes lijkt zich toe te spitsen op virussen. Nergens wordt er nog over een nieuwe aanpak gerept met betrekking tot bacteriële infecties en het corresponderende vaccinatieprogramma.
Het voornaamste verschil tussen de oude stijl en de nieuwe stijl vaccins is niet het actieve ingrediënt. Het is de introductie van lipiden. Neem er ook nota van dat er geen ‘spike eiwit’ aanwezig is in het vaccin. Men beweert dat het mRNA de blauwdruk is die de cel gaat ‘forceren’ om zelf spike eiwitten aan te maken. Eens de cel hier aan gehoor gegeven heeft moet het zelf ook opkomen met een immuunreactie die gericht is tegen een product dat het zelf gemaakt heeft. Het eerste obstakel om zoiets te bewerkstelligen is dat de genetische code binnenin de cel moet afgeleverd worden. Het celmembraan bestaat uit een dubbele laag lipiden. Celmembranen zijn barrières en douaneambtenaren. De membranen zijn semi-doorlaatbaar, hetgeen betekent dat sommige moleculen de dubbele lipide laag kunnen oversteken maar andere kunnen dat niet. Kleine waterafstotende moleculen en gassen zoals zuurstof en koolstofdioxide kunnen snel doorheen het membraan. Kleine polaire moleculen, zoals water en ethanol, kunnen er ook doorheen maar veel langzamer. Daartegenover staat dat de celmembranen alle elektrisch geladen moleculen, zoals ionen, en grote moleculen, zoals suikers en aminozuren (basiselementen van de genetische codering) niet toelaten om de cel zomaar binnen te dringen. Dit kan enkel gebeuren via speciale transporteiwitten die in het membraan ingebouwd zitten. Andere eiwitten laten communicatiesignalen toe doorheen de membranen.
De cel bezit geen mechanisme om genetisch materiaal uit de omgeving op te nemen. Het verleent met moeite toegang voor de kleine basisbouwstenen die nodig zijn om de genetische structuur in mekaar te steken. Normaal gezien komt er geen gestructureerd genetisch materiaal voor in de omgeving van de cel, hoe klein dan ook, en mocht dit toevallig, om een of andere bizarre reden, toch het geval zijn dan heeft de cel daar geen enkele interesse in.
Verschillende lipiden zijn doorheen de jaren getest en onderzocht om als effectief transportmiddel dienst te doen voor de aflevering van de nucleïnezuren. Een sleutelprobleem voor zo’n transportmiddel is het overbruggen van de beschermingsstructuur die ingebouwd is in het celmembraan. Je moet dus ongemerkt doorheen ‘de grenscontrolepost’ kunnen slippen.
Niettegenstaande hun inspanningen blijven de ‘nanopartikels’ als efficiënt en controleerbaar transportmiddel in de cellen, zijnde de voorkeursmethode, nog steeds een hele grote uitdaging. Alvorens de nanopartikels bij de uitgekozen cellen aankomen, worden ze al verplicht om een interactie aan te gaan met de micro-omgeving van de cellen. Deze micro-omgeving, waarin we rekening moeten houden met fibrose, extracellulaire matrix, verschillende micro-omgevingsfactoren, pH en zo meer, kan ook veranderingen aanbrengen aan de eigenschappen van de nanopartikels en een effect uitoefenen op hun geplande interactie met het celmembraan. Dus waar het celmembraan mee in contact komt is niet noodzakelijk hetzelfde als dat wat je oorspronkelijk in mekaar geknutseld hebt om deze job te voltooien. De interacties die de nanopartikels uitvoeren kunnen ook beïnvloed worden door het spel van de verschillende micro-omgevingsfactoren, zoals bradykinine, vasculaire endotheliale groeifactoren, prostaglandines en matrix metalloproteïnasen. De interactie tussen de nanopartikels en het celmembraan kan daarenboven nog verstoord worden door pH schommelingen. Wanneer de nanopartikels de uitwendige wand van het celmembraan bereiken dan kunnen ze reageren met bepaalde componenten van het plasmamembraan of van de extracellulaire matrix en de cel binnendringen door endocytose. Dat is wat men ons vertelt.
De lipiden in het vaccin zijn nodig om de dubbele laag lipide van het celmembraan te beschadigen om op die manier doorheen de barrière te breken en de inhoud van de lipide blaasjes in de cel af te leveren. We weten dat natuurlijke en synthetische vetzuren de structuur van het lipide membraan kunnen wijzigen, de organisatie van de microstructuur en andere fysieke eigenschappen veranderen, en veranderingen uitlokken in de cel signalisatie. Vandaar dat door de modificerende vetzuren het mogelijk is om de structuur van het membraan ‘te regelen’. Het is dan, in theorie, mogelijk maar in de praktijk blijkt het een heel ander verhaal te zijn.
Lipide nucleïnezuren nanopartikels (LNP) zijn naar voor geschoven als het meest belovende leveringssysteem voor klinische toepassingen van alle niet-virale leveringssystemen. Verschillende lipiden zijn over de voorbije decennia uitgeprobeerd voor het inbrengen van nucleïnezuren in de cellen. De lipide structuren spelen de voornaamste rol in het veilig en efficiënt afleveren van de nucleïnezuren. Een sleuteloverweging in het ontwerp van zulke lipiden is hoe men de endosomale barrière kan doorbreken. De pH-gevoelige protoneerbare of ioniseerbare lipiden lijken hiervoor de grootste mogelijkheden te bieden. Terwijl de rol van de eigenschappen van de nanopartikels in het aanbrengen van schade aan het membraan veel aandacht gekregen heeft is de rol van de lipide chemische structuur, nodig voor het regelen van deze interacties, veel minder onderzocht.
Al deze bevindingen suggereren dat de mRNA transfectie, geleid door lipide nanopartikels, een enorm complex gegeven is, dat sterk beïnvloed wordt door een serie van factoren zoals het up-take mechanisme, endosomale maturiteit, endosomale recyclage, en dat deze factoren enorm kunnen verschillen tussen verschillende celtypes. De voornaamste uitdagingen voor de op lipiden gebaseerde nano-platformen blijven de inefficiëntie om aan de endosomale barrière te ontsnappen en om heel precies de weefsels en cellen te kunnen selecteren. Bijvoorbeeld, terwijl kationen lipiden veel beloven als leveringsmiddel voor de fragiele componenten, zoals nucleïnezuren, veroorzaken deze cel toxiciteit. In sommige gevallen verminderen de kationen lipiden de celdeling, vormen ze vacuolen (afvalblaasjes) in het cytoplasma van de cellen, en veroorzaken nadelige effecten in belangrijke cel eiwitten, zoals in proteïnekinase C. Dat is wat men ons vertelt.
Onder laboratoriumcondities hebben in vitro experimenten het moeilijk om RNA af te leveren in gelijk welke cel. In vivo zijn de uitdagingen nog veel groter en de wetenschappelijke literatuur geeft aan dat men nog een heel eind verwijderd is van het begrijpen hoe het werkt en van het succesvol voltooien van dit proces.
De normale werking van het celmembraan wordt ernstig verstoord door de nanopartikels, tot op het punt waar de cel begint te lekken en heel dikwijls helemaal openbreekt en sterft. De nanopartikels hebben gedaan waar ze voor ontworpen zijn, het verstoren van de functie van het celmembraan om vreemd materiaal doorheen de barrière in de cel neer te zetten. Jammer genoeg is in deze operatie de cel gestorven.
Naast het gebruik van deze methode in de nieuwe vaccins staan de nanopartikels al geruime tijd in het licht bij kankerbehandelingen, met de belofte om therapeutisch materiaal in de tumorcellen af te leveren. Na vele jaren intens werk op dit vlak blijft het grootste obstakel voor deze belofte een extreem lage leveringsefficiëntie van de nanopartikels in de tumorcellen. Vanwege de hoge kostprijs, de tijd die nodig is voor de experimenten en de gevolgen op de gebruikte dieren in de in vivo studies wordt in het nanopartikel onderzoeksveld vooral gebruik gemaakt van cellulaire opnameproeven (laboratoriumexperimenten) om te voorspellen wat er in vivo zal gebeuren.
De effectieve levering van therapeutische en diagnostische nanopartikels is afhankelijk van hun vermogen om in zieke weefselcellen zich op te stapelen. Nochtans worden de meeste nanopartikels teruggevonden in levermacrofagen ongeacht het ontwerp van de nanopartikels. Levermacrofagen hebben belangrijke voordelen om een interactie aan te gaan met circulerende nanopartikels tegenover andere weefselcellen in het lichaam omdat de natuurlijke taak van de macrofagen eruit bestaat om nutteloos en ongewild materiaal ‘op te peuzelen’. De nanopartikels ondergaan opsonisatie en vervolgens opname door de aanwezige macrofagen. Dit heeft tot gevolg dat een groot aantal nanopartikels te vinden zijn in organen zoals de lever en de milt, waardoor ze bijdragen tot een verspreiding van nanotherapeutisch materiaal in gezond weefsel. Inderdaad vergaren de gezonde organen, en dan vooral de zuiveringsorganen van het lichaam, de nanopartikels en niet de kankercellen.
In vivo, in het echte leven, eindigen bijna alle nanopartikels hun bestaan in de zuiveringsorganen waar macrofagen, cellen die alle afval, alsook potentieel gevaarlijk materiaal, uit het systeem halen en de rotzooi opkuisen. De lever en de milt zullen dan deze afval afbreken en de bruikbare elementen recycleren.
Dus het blijkt dat, buiten het viruslaboratorium, er geen enkel bewijs bestaat dat er een significante opname gebeurt van genetisch materiaal dat van buitenaf naar de cellen van het organisme gebracht wordt.
Bedenk nu even dat de aflevering van het RNA, de blauwdruk voor de spike eiwitten hetgeen dan het virus moet identificeren aan het lichaam, enkel de eerste stap is in dit proces. Eens binnen in de cel moet dit mRNA zich een weg banen doorheen het cytoplasma, en ook hier moet het cellulair verdedigingsmechanisme steeds vermeden worden, om dan doorheen het membraan te dringen van de celkern. De kritische functie van het membraan van de celkern (een binnenste en een buitenste membraan) is om een barrière te vormen dat de inhoud van de celkern scheidt van het cytoplasma. Net zoals andere celmembranen is ook het celkernmembraan een dubbele fosfolipide structuur die doorlaatbaar is enkel en alleen voor niet-polaire kleine moleculen. Andere moleculen geraken er gewoon niet doorheen. Het binnen- en buitenmembraan hangen samen door kernporie complexen, de enige kanalen waardoor kleine polaire moleculen en macromoleculen het membraan kunnen doorkruisen. Deze kernporie complexen zijn ingewikkelde structuren die verantwoordelijk zijn voor het selectieve verkeer van eiwitten en RNA’s van de celkern naar het cytoplasma, niet in de omgekeerde richting.
Inderdaad heeft niemand ooit uitgelegd hoe het mRNA, als het al aan de poort van het celmembraan kan verschijnen, ook maar enige kans maakt om de celkern binnen te dringen. Het mRNA werd al ontbloot tijdens de doortocht doorheen het celmembraan, waar de lipiden nanopartikels achtergelaten werden. Daarenboven kent de cel een perfect mechanisme om mRNA te verplaatsen, op de normale manier waarop het genetische materiaal boodschappen (‘messengers’) organiseert en deze het cytoplasma instuurt. Het laat niet toe dat zulke genetische afschriften terug de celkern binnenvallen om contact te maken met de genetische opslagruimte en het commando hoofdkwartier. Er bestaat geen enkele reden waarom een genetische code zou toegelaten worden om terug te keren in de celkern. Het is als een eenrichtingsweg gebouwd. De instructies worden in de celkern neergeschreven en verstuurd naar het cel fabriek in het cytoplasma. En meer is er niet!
Ondanks al dit wetenschappelijk bewijsmateriaal en kennis blijft men beweren dat het ‘virale’ mRNA in staat is om de celkern binnen te dringen, zich aan de ‘juiste’ sport van de cellulaire DNA-ladder vast te hechten en de cel de opdracht te geven om het spike eiwit te produceren, waarvan de blauwdruk zich bevond in de genetische code die van buitenuit gekoppeld werd aan het cellulaire DNA. Dit proces noemt men omgekeerde transcriptie (‘reverse transcription’).
DNA transcriptie is het proces waarbij de genetische informatie die het DNA bevat gekopieerd wordt naar het boodschapper RNA (mRNA) door een RNA polymerase. Het is dit mRNA dat dan de celkern verlaat om dan in het cytoplasma als basis te dienen voor de vertaling van het DNA. Door controle uit te oefenen op de productie van mRNA in de celkern bepaalt de cel hoe, wat en wanneer de genen uitgedrukt worden, de informatie zich zal manifesteren. Onderzoek heeft aangetoond dat de informatie die in het DNA opgeslagen ligt in twee stappen ‘gelezen’ wordt: overschrijving (‘transcription’) en vertaling (‘translation’). Tijdens de overschrijving wordt een klein deel van de dubbelstreng van het DNA als sjabloon, als model, gebruikt voor een enkelvoudige RNA streng. In sommige gevallen is het RNA zelf het eindproduct dat dan een belangrijke rol speelt in het functioneren van de cel. Maar meestal wordt de overschrijving opgevolgd door de vertalingsstap, hetgeen uiteindelijk leidt tot de productie van een eiwit.
Omgekeerde transcriptie (‘reverse transcription’ – RT), ook bekend als RNA-afhankelijk DNA polymerase, is een DNA polymerase enzym die een enkelvoudige streng RNA overschrijft in DNA. Dus nu kan RNA omgevormd worden in DNA. Dit mechanisme, zo wordt ons verteld, is hoe de virale informatie, de blauwdruk voor de aanmaak van het spike eiwit dat een specifiek virus zou identificeren, in het cellulaire DNA wordt ingeschreven. Eens het RNA, de boodschapper, in een DNA code veranderd is (omgekeerde transcriptie) zal de cel beginnen, zo vertelt men ons, met het kopiëren van deze informatie in mRNA (transcriptie), om op die manier de cel de instructie te geven om dit eiwit te blijven produceren (vertaling). En pas dan zal, volgens de gegevens van de experten, het immuunsysteem van het lichaam dit ‘vreemd’ eiwit herkennen en diezelfde cellen gaan dan beginnen met het produceren van antilichamen tegen dit eiwit. Omdat dan, zo vertelt men ons, dit eiwit deel uitmaakt van de mantel van het virus zullen de antilichamen die dit eiwit herkennen ook het virus herkennen en wordt dan het lichaam opgedragen om het virus te verwijderen. Dit gehele proces begint met omgekeerde transcriptie.
Het DNA dat door het proces van omgekeerde transcriptie geproduceerd wordt heet cDNA (afkorting voor ‘copy DNA’). Dit is synthetisch DNA dat artificieel overgeschreven werd van een specifiek mRNA via een reactie met een enzym dat men omgekeerde transcriptase genoemd heeft. Terwijl DNA bestaat uit sequenties voor codering en sequenties die niet voor codering dienen bestaat cDNA enkel uit codering sequenties. Wetenschappers synthetiseren en gebruiken cDNA dikwijls als een gereedschap voor het klonen van genen en voor andere onderzoekexperimenten.
Omgekeerde transcriptie wordt in een laboratorium uitgevoerd. Bijvoorbeeld, AMV Reverse Transcriptase synthetiseert enkelvoudige strengen cDNA van gehele of van poly(A)+ geïsoleerd RNA. Het Reverse Transcription systeem levert lot-geteste reagentia af aan zowel omgekeerde getranscripteerd poly(A)+ mRNA alsook aan compleet RNA in vijftien minuten. cDNA dat verkregen werd door het Reverse Transcription systeem kan onmiddellijk gebruikt worden in de PCR test.
Omgekeerde transcriptie bestaat enkel in een laboratorium. Het is een techniek die gebruikt wordt om korte DNA stukjes te maken die in verdere genetische laboratoriumexperimenten van pas komen.
Cellen doen aan geen omgekeerde transcriptie. Zij hebben daar geen nood aan. Het bestaat in het leven gewoonweg niet.
En wat voor gevolgen heeft dat dan met betrekking tot de nieuwe zogenaamde vaccins?
De verandering in ‘niet-actieve ingrediënten’ die we in de nieuwe vaccins tegengekomen zijn is van uitermate groot belang in het hele verhaal. Deze vaccins, vergeleken met de oudere, veroorzaken niet langer een toxisch effect in het organisme, maar zij breken de cellen van het organisme open. Al dit cellulair afval moet opgekuist worden door het organisme. Vandaar dat er veelal een massale reactie van het organisme waargenomen wordt. Aangezien voornamelijk de macrofagen van de lever en de milt hierin een hoofdrol spelen zullen de effecten op het systeem voornamelijk te zien zijn in het circulatiesysteem en in een algemene vergiftiging van het systeem. Dit betekent eerst en vooral dat het hart en de bloedvaten minder capaciteit ter beschikking hebben, minder energie, om hun gewone arbeid en het gewone onderhoud te verrichten. Daarnaast neemt de algemene toxiciteit van de cellen en de weefsel dramatisch toe. Dit zal zich voornamelijk manifesteren op plaatsen waar het individu het al niet te breed had vóór de vaccinatie eraan zat te komen. Dit kan dan het zenuwstelsel zijn, de ademhaling of het bewegingssysteem.
Wanneer een individu genoeg ‘reserve’ energie heeft dan kan hij een efficiënte opkuis organiseren en uitvoeren en vallen er niet zoveel ziektekenmerken aan de buitenkant te noteren. Het zal hem veel energie kosten die op dat moment natuurlijk niet voor essentieel werk kan gebruikt worden. Wanneer men zo’n situatie blijft herhalen dan stijgt de kans dat meer en meer mensen ziek zullen worden als een direct gevolg van de injecties. Maar wanneer de overheid erin slaagt om de symptomen toe te schrijven aan een ziekte in plaats van aan de interventie dan wordt niemand wijzer en kan men het vaccin als ‘bescherming’ blijven adverteren.
Hier zijn nog wat punten die jij je best blijft herinneren.
- Ziektekiemen, pathogenen, micro-organismen veroorzaken geen ziekten. Dus er bestaat geen noodzaak om je tegen hen te beschermen.
- De oude vaccins creëren een reactie, waarvan men beweert dat het een immuunreactie is, door middel van de toxiciteit van de injectie.
- Een toename in antilichamen en/of lymfatische cellen, de zogenaamde immuunreactie, biedt geen bescherming tegen gelijk welke ziekte.
- Het zogenaamde ‘actieve ingrediënt’ van de nieuwe vaccins verschilt niet van dat van de oude vaccins. Het genetische materiaal is niet het werkelijke actieve ingrediënt.
- Alle informatie over de nieuwe vaccins werd verkregen door cel experimenten onder laboratoriumcondities.
- De nieuwe vaccins creëren een zogenaamde immuunreactie als resultaat van hun impact op de celmembranen. Het membraan wordt doorboort waardoor er lekken ontstaan en de dood van de cellen.
- In de realiteit van het leven wordt de genetische code (mRNA) uit het vaccin teruggevonden in de cellen van organen die instaan voor het opkuisen van het organisme, niet in gewone cellen. Het zijn de opruimcellen die de nanopartikels met de genetische code opvangen en opruimen.
- In de realiteit van het leven komt er geen penetratie voor van de kernmembraan. De ‘geïntroduceerde’ genetische code komt niet eens in de buurt van het genetische materiaal van de cellen.
- In de realiteit van het leven bestaat er geen omgekeerde transcriptie. Dit is enkel een laboratoriumtechniek.
- In de realiteit van het leven kan de inbreng van mRNA de productie van een eiwit niet bewerkstelligen.
In de realiteit van het leven ligt het echte gevaar van het vaccinatieprogramma in het verhaal dat men ons vertelt. Het is die boodschap die de schade aanricht aan onze gezondheid. Het is de boodschap van hulpeloosheid, van kwetsbaarheid, van zwakte. Het is de boodschap van angst, angst het leven te verliezen, angst om ongewild een ander te doden, zelfs een geliefde. Het is de angst die onze weerstand tegen ziek worden vermindert. Het is angst die onze levensenergie wegzuigt. Het is de angst die ons doet bidden voor gratie, voor een reddende engel, voor de kennis en vaardigheden waarvan men ons belooft dat het ons zal redden. Het is de angst die de industrie toelaat om onze levens over te nemen, te beheren, en te doen wat het ook is dat zij als ‘goed voor ons’ beoordelen.
Omdat wij hen hiervoor gesmeekt hebben!
Augustus 2023